085-4865262 (dagelijks 8.00u - 22.00u)

Betalingsregeling CJIB

Geplaatst op: 28 januari 2014

Het CJIB is namens het Openbaar Ministerie belast met de incasso van boetes bij (verkeers)overtredingen, door rechters opgelegde geldboetes, de schadevergoedingsmaatregel en de ontnemingsmaatregel. In de praktijk zien we steeds vaker dat clienten hoge geldbedragen moeten betalen aan het CJIB, terwijl ze dat niet (ineens) kunnen. In dat geval kan geprobeerd worden om een betalingsregeling aan te vragen.

Termijn

Uit artikel 561 Sv volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Artikel 561 lid 4 Sv (oud) schreef voorheen voor dat de geldboete en scahdevergoedingsmaatregel binnen twee jaar en drie maanden (27 maanden) na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moest zijn voldaan. Dit lid is nu geschrapt, zodat er geen harde uiterlijke termijn ligt, maar de eis dat de betaling zo spoedig mogelijk moet geschieden, bestaat nog wel.

Aanwijzing executie

De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de ‘Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hierin valt te lezen hoe het executietraject moet verlopen en wat de mogelijkheden voor de betrokkene zijn voor de betaling.

Betalingsregeling CJIB?

In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden.

Afdwingen betalingsregeling via rechter

Vaak willen clienten proberen om een betalingsregeling af te dwingen via de rechter om zo te voorkomen dat ze in vervangende hechtenis kunnen worden genomen. De praktijk wijst helaas uit dat die procedure nauwelijks kansrijk zijn. In de meeste gevallen wordt de vordering van de eiser (om een verbod op te leggen aan het CJIB) afgewezen, en krijgt de eiser nog eens de kosten van de procedure daarbovenop.

Een voorbeeld van zo’n procedure is die bij de rechtbank ‘s-Gravenhage van 20 april 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2771. Het ging in die zaak om een opgelegde schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van ruim € 102.000,00, hetgeen de betrokkene niet kon betalen. De rechter overwoog als volgt:

“Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de rechter deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.

(..)

De hoogte van de door de strafrechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel is gebaseerd op de feitelijk geleden schade. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde. Dit betekent dat, zoals in het geval van eiser, soms relatief hoge schadevergoedingsmaatregelen worden opgelegd aan veroordeelden met een (zeer) beperkte aflossingscapaciteit. In deze gevallen leidt de dreiging met vervangende hechtenis niet tot snellere betaling. Dat de hechtenis zo in de ogen van eiser verworden is tot een strafoplegging in plaats van een drukmiddel om tot betaling over te gaan, maakt de tenuit-voerlegging evenwel niet onrechtmatig. De regeling van de schadevergoedingsmaatregel, neergelegd in artikel 26f Wetboek van Strafrecht, behelst dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ten uitvoer gelegd wordt in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat dit door de wetgever onder ogen is gezien.

(..)

Uitgangspunt is dat de betaling van schadevergoedingsmaatregelen zo spoedig mogelijk dient te geschieden, bij gebreke waarvan de vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd. Het beleid is erop gericht dat alleen een betalingsregeling wordt toegestaan indien dat leidt tot integrale betaling binnen 27 maanden.

De weigering van de opvolgende betalingsregeling is alleen al niet onrechtmatig, aangezien acceptatie van deze betalingsregeling ertoe zou leiden dat betaling – ook bij de hoogst voorgestelde regeling van € 500,- per maand – 17 jaar in beslag zou nemen. Deze termijn, nog daargelaten de 27- maandentermijn, kan niet als een redelijke termijn worden aangemerkt en gedaagde hoeft hier dan ook geen genoegen mee te nemen. Dat eiser nu eenmaal geen grotere draagkracht heeft doet aan dat oordeel niet af. Hetzelfde geldt voor zijn betoog dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis alleen maar zal leiden tot verdere vertraging van de betaling.

Nu voorts niet aannemelijk is geworden dat verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn – hetgeen overigens strijdig zou zijn met eisers stellingen over zijn draagkracht – kan gedaagde overgaan tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.”

Enkele tips

Hoewel het niet eenvoudig is om een betalingsregeling bij het CJIB te verkrijgen, is ons advies om het altijd te proberen. Hoe uitgebreider u uw situatie toelicht, en uw financiele situatie met bewijsstukken onderbouwt, hoe groter de kans is dat de betalingsregeling wordt geaccepteerd. Het moet echter wel om een realistisch betalingsvoorstel gaan, waarbij u binnen afzienbare tijd het volledige bedrag aan het CJIB betaald kunt hebben. Zou de betalingsregeling jaren voortduren, dan is de kans groot dat het CJIB hier niet mee akkoord gaat.

Een betalingsregeling moet altijd schriftelijk worden aangevraagd. U kunt daartoe onderstaand formulier gebruiken.

Aanvraagformulier betalingsregeling CJIB

 

 

Rechtsbijstand advocaat

Helaas is het zo dat u voor het aanvragen van een betalingsregeling bij het CJIB geen advocaat van onvermogen toegewezen kunt krijgen. Dit is vast beleid van de Raad voor Rechtsbijstand.

Wel kan er een pro deo advocaat aan u worden toegevoegd voor een zitting bij de kantonrechter waar het gaat om een vordering van gijzeling wegens het niet betalen van openstaande boetes.
Meer informatie over die zaken vindt u op onze andere website www.gijzelingsadvocaat.nl. 


Afpakken financieel voordeel

Geplaatst op: 30 december 2013

Aan de afpakketen staan voor het Openbaar Ministerie uiteenlopende strafrechtelijke afpakmogelijkheden ter beschikking.

a. Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan:                           

  • verbeurdverklaring vorderen (art. 33a van het Wetboek van Strafrecht (Sr))
  • ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (art. 36e Sr) 
  • geldboete vorderen waaronder begrepen afroomboete (bijvoorbeeld art. 6 lid 1 WED)                                
  • een schikking (art. 511c Sv) aanbieden                                
  • een transactie met financiële voorwaarde(n) (art. 74 Sr) aanbieden                                 
  • een strafbeschikking met ontnemingscomponent uitvaardigen.                                 

De officier van justitie kan ook kiezen voor sancties die een vergelijkbare werking hebben en een schadevergoedingsmaatregel vorderen (art. 36f Sr), schadevergoeding als bijzondere voorwaarde bij voorwaardelijke veroordeling vorderen (art. 14c, lid 2, sub 1 Sr), een schadevergoeding als onderdeel van een transactie (art. 74, lid 2 Sr) aanbieden of een schadevergoeding als voorwaarde voor sepot stellen.                           

b. Daarnaast hebben overige instanties in de afpakketen mogelijkheden tot afpakken volgens het fiscaal recht, het bestuursrecht en het civielrecht.                           

Behalve strafrechtelijke afpakmogelijkheden heeft het OM ook civielrechtelijke bevoegdheden die in het kader van afpakken relevant kunnen zijn, zoals (het vorderen van de) ontbinding van een rechtspersoon.                        

Daarnaast staat binnen het strafrecht de maatregel tot ontzetting uit beroep of ambt (art. 28 Sr) ter beschikking om nieuw misbruik van beroep of ambt te voorkomen.


Conservatoir beslag strafrecht (art 94a Sr)

Geplaatst op: 30 december 2013

Conservatoir beslag kan gelegd worden om het recht tot verhaal veilig te stellen van een op te leggen geldboete (boetebeslag, art. 94a lid 1 Sv) en/of een op te leggen ontnemingsmaatregel (voordeelsbeslag, art. 94a lid 2 Sv) en/of een op te leggen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.

Machtiging nodig rechter-commisaris

Voor het leggen van conservatoir beslag is in alle gevallen een separate machtiging van de rechter-commissaris vereist; indien op grond van een machtiging van de rechter-commissaris een SFO is ingesteld, geldt die machtiging tevens als een algemene machtiging tot het leggen van conservatoir beslag ten behoeve van een ontnemingsmaatregel (art. 103 respectievelijk 126 lid 3 jo. art. 126b Sv).

Alleen bij geldboete 5de categorie

Conservatoir beslag is mogelijk bij een verdenking van of een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd; bij jeugdigen bij een verdenking van respectievelijk een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd (art. 488a Sv).

Vanaf € 5.000,00

Het op het beslagmoment geschatte voordeel, respectievelijk de voorgenomen geldboete-eis, dient in beginsel ten minste € 5000,– te bedragen. Het aantreffen van contant geld van enige omvang kan een reden zijn om af te wijken van dit beginsel. Ook kan worden afgeweken indien dit past in het kader van een programmatische of probleemgerichte aanpak.

> Meer informatie beoordelingsmaatstaf bij conservatoir beslag


Strafbeschikking

Geplaatst op: 25 december 2013

De strafbeschikking is een buitengerechtelijke modaliteit van afdoeling van strafzaken. De officier van justitie kan in bepaalde strafzaken een strafbeschikking opleggen. In de meeste gevallen gaat het om de oplegging van een geldboete, maar ook een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid kunnen worden opgelegd.

Wet OM-afdoening

Door de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is een regeling in het Wetboek van Strafvordering opgenomen die het mogelijk maakt dat het OM misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en alle overtredingen door het uitvaardigen van een strafbeschikking zelf bestraft. Voorwaardelijke sancties zijn daarbij niet mogelijk.

De kern van de wet is dat de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening wordt aangepast. In tegenstelling tot een transactie berust een strafbeschikking op een schuldvaststelling; een strafbeschikking wordt niet uitgevaardigd als niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit heeft begaan. Daarnaast betekent dit dat de bestrafte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld.

Voorts strekt de strafbeschikking niet ter voorkoming van vervolging, zoals bij de transactie het geval is, maar is het een afdoeningsvorm waarin de verdachte wordt vervolgd en bestraft. Daarmee komt de strafbeschikking, wat haar karakter betreft, meer overeen met een rechterlijke veroordeling. De strafbeschikking levert zonder tussenkomst van de rechter een executoriale titel op. Het procesinitiatief ligt bij de verdachte. Als de verdachte het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking kan hij verzet doen, waarna de zaak alsnog in volle omvang door de rechter zal worden beoordeeld.

Voorwaarden

Op grond van artikel 257a Sv kan de officier van justitie, indien hij vaststelt dat een overtreding is begaan dan wel een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, een strafbeschikking opleggen.

Voor alle bestanddelen van het strafbare feit moet er voldoende bewijs zijn, anders mag er geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Voorts dient voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking de schuld van de verdachte aan het feit te worden vastgesteld. Indien er twijfel bestaat over de schuld, mag er dus geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Een strafbeschikking mag ook niet worden uitgevaardigd wanneer de verdachte van het strafbaar feit geen verwijt kan worden gemaakt.

Dit betekent dat de bestrafte die in de strafbeschikking berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld. In de toelichting die de verdachte bij de strafbeschikking ontvangt is dan ook opgenomen dat de strafbeschikking op een schuldvaststelling berust en dat de bestrafte die het daar niet mee eens is, verzet zal moeten doen.

Straffen

De officier van justitie kan op grond van artikel 257a, tweede lid Sv, opleggen:
a. een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren,
b. een geldboete (tot het wettelijk toegestane maximum),
c. de maatregel onttrekking aan het verkeer,
d. een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer,
e. een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor ten hoogste zes maanden.
f. Voorts kan de strafbeschikking op grond van artikel 257a, derde lid Sv, aanwijzingen, waaronder gedragsaanwijzingen, bevatten waaraan de verdachte moet voldoen.

Hoorplicht

Voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking dient in een aantal gevallen de verdachte door de officier van justitie te worden gehoord. Deze hoorplicht is niet afhankelijk gesteld van het soort delict, maar van de soort of de zwaarte van de op te leggen sanctie.

Taakstraf, ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, aanwijzing het gedrag van de verdachte betreffend            

Artikel 257c, eerste lid, Sv bepaalt dat een strafbeschikking houdende een taakstraf, een OBM, dan wel een aanwijzing het gedrag de verdachte betreffend, slechts wordt uitgevaardigd indien de verdachte door de officier van justitie is gehoord en daarbij heeft verklaard bereid te zijn de straf te voldoen dan wel zich aan de aanwijzing te houden. Als er geen bereidheid van de verdachte is om zijn straf te voldoen of zich aan de aanwijzing te houden, dan kan hij rechtstreeks worden gedagvaard.

Het horen in het kader van een taakstraf van 121 tot en met 180 uur, een OBM of een gedragsaanwijzing moet door een officier van justitie plaatsvinden.

Geldboete, schadevergoedingsmaatregel en andere financiële sancties            

De verdachte dient tevens voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking te worden gehoord wanneer een strafbeschikking inhoudende betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en/of een schadevergoedingsmaatregel afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 2.000,-. De verdachte dient daarbij te worden bijgestaan door een raadsman (artikel 257c, tweede lid, Sv). Heeft de verdachte geen raadsman, dan is afdoening door de rechter aangewezen.

Indien de gedragsaanwijzing wordt gegeven die inhoudt dat aan de staat een geldbedrag moet worden voldaan of dat in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel (ex artikel 257a, derde lid, aanhef en onder c Sv) en deze beloopt afzonderlijk of gezamenlijk met de andere in artikel 257c Sv genoemde betalingsverplichtingen meer dan € 2000,- dient op grond van deze aanwijzing de verdachte eveneens voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking te worden gehoord. Dit geldt ook voor de gedragsaanwijzing die wordt gegeven ex artikel 257a, derde lid, aanhef en onder d Sv: de storting van een vast te stellen som gelds in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen.

In het economische en fiscale strafrecht zijn nog enkele specifieke voorzieningen getroffen. Voor geldboetes en schadevergoedingsmaatregelen die in een, jegens een rechtspersoon voor een economisch delict uit te vaardigen, strafbeschikking zullen worden opgelegd, geldt dat deze bij meer dan € 10.000,- onder bijstand van een raadsman voorafgaand aan het uitvaardigen van de strafbeschikking dient te worden gehoord (artikel 36, tweede lid, Wet op de economische delicten)

De rechtspersoon dient op grond van deze aanwijzing eveneens voorafgaand aan het uitvaardigen van een strafbeschikking te worden gehoord indien de gedragsaanwijzingen worden gegeven ex artikel 257a, derde lid, aanhef en onder c (voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel) en/of ex artikel 257a, derde lid, aanhef en onder c (de storting van een vast te stellen som gelds in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen) en deze gedragsaanwijzing(en) afzonderlijk of gezamenlijk met de andere in artikel 36, tweede lid, van de Wet op de economische delicten genoemde betalingsverplichtingen  meer dan € 10.000,- belopen. 

Het horen zoals bedoeld in deze paragraaf moet door een officier van justitie plaatsvinden.

Telefonisch horen            

In artikel 257c Sv worden – afgezien van gevallen van waarin de eis van verplichte rechtsbijstand geldt – geen nadere eisen gesteld aan de wijze van horen. Als de verdachte daarmee instemt, kan het horen, zoals omschreven in artikel 257c, eerste lid, Sv, ook telefonisch plaatsvinden.

Verslag van het horen            

Van het horen van de verdachte overeenkomstig het eerste of tweede lid van artikel 257c Sv wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Indien de strafbeschikking afwijkt van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, worden de redenen die tot afwijken hebben geleid aan dit verslag toegevoegd, voor zover deze redenen niet reeds mondeling zijn opgegeven.

Verzet

Indien u het niet eens bent met de opgelegde strafbeschikking, dient u in verzet te gaan. De bestrafte kan tegen de strafbeschikking verzet doen binnen veertien dagen nadat de strafbeschikking in persoon is uitgereikt of nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit blijkt dat de bestrafte bekend is met de strafbeschikking (artikel 257e, eerste lid, Sv)

Bij een uitreiking in persoon bestaat geen twijfel over de ingangsdatum van de termijn. Indien de strafbeschikking per post is toegezonden, geldt de tweede volzin van de eerste regel en blijft de ingangsdatum van de verzetstermijn en daarmee ook de datum waarop de strafbeschikking onherroepelijk is geworden afhankelijk van het zich voordoen van een omstandigheid waaruit blijkt dat de bestrafte met de strafbeschikking bekend is.

Deze afhankelijkheid doet zich echter niet voor bij lichte overtredingen. Voor deze overtredingen geldt dat de strafbeschikking na maximaal zes weken na toezending onherroepelijk wordt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

– het feit betreft een overtreding – de geldboete is maximaal € 340; – de strafbeschikking is uiterlijk vier maanden na het plegen van het strafbaar feit uitgevaardigd; – de strafbeschikking is verzonden naar het GBA-adres of het door verdachte opgegeven adres, en – de bestrafte heeft geen verzet gedaan.

Voor deze overtredingen geldt de zogenaamde GBA-fictie. Indien de strafbeschikking per post is verzonden aan het GBA-adres of – indien dit niet beschikbaar is – het door verdachte zelf opgegeven adres dan is de strafbeschikking in ieder geval na die zes weken onherroepelijk.

Maar het moment van onherroepelijkheid kan bij deze overtredingen ook eerder dan na zes weken intreden. Als op wat voor manier dan ook aangetoond kan worden dat bestrafte voor het verstrijken van de zes weken termijn op een bepaalde datum bekend was met de strafbeschikking, dan is de strafbeschikking na ommekomst van veertien dagen na die datum onherroepelijk. Deze eerdere bekendheid kan bijvoorbeeld blijken uit een telefoontje dat de bestrafte pleegt met een OM of een CJIB-medewerker. Deze datum kan dan bij het OM of bij het CJIB worden vastgelegd.

Verzet kan worden gedaan door:

  • – de bestrafte (in persoon of schriftelijk);
  • – een bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman (in persoon of schriftelijk);
  • – een bij bijzondere volmacht schriftelijk gevolmachtigde (alleen in persoon, waarbij de bijzondere volmacht bij de verzetsakte dient te worden gevoegd).

Het verzet wordt bij voorkeur schriftelijk gedaan bij het in de strafbeschikking opgegeven postadres. Het kan ook mondeling worden gedaan bij ieder parket, waarna – indien van toepassing – voor dit parket een doorzendplicht bestaat naar een officier van justitie die het verzet bij een bevoegde rechter aanhangig kan maken (artikel 257e, vierde lid, Sv).

Bij het verzet moet de bestrafte zijn naam opgeven en dient hij een kopie dan wel een nauwkeurige aanduiding van de strafbeschikking waartegen het verzet zich richt over te leggen. Bij het verzet kunnen schriftelijk bezwaren tegen de strafbeschikking worden opgegeven (artikel 257e, vierde lid Sv).

Herbeoordeling van de zaak            

Naar aanleiding van het verzet vindt een herbeoordeling van de zaak plaats. Op basis van de herbeoordeling kan de strafbeschikking worden ingetrokken of gewijzigd of kan besloten worden de bestrafte op te roepen voor de terechtzitting:

  • – bij intrekking is altijd sprake van sepot en wordt een sepotbrief verstuurd;
  • – bij wijziging moet de zaak aan de rechter worden voorgelegd, tenzij de bestrafte aan de gewijzigde strafbeschikking voldoet, waarmee hij afstand van verzet doet of zijn verzet intrekt;
  • – bij oproeping voor de terechtzitting treedt de normale rechterlijke procedure in werking.

Het verzet schorst de executie van de strafbeschikking of schort de executie van de strafbeschikking op, tenzij naar het oordeel van het OM vaststaat dat het verzet (evident) na het verstrijken van de termijn is gedaan. In dat geval mag de executie van de strafbeschikking worden hervat. De zaak moet echter altijd ter terechtzitting worden aangebracht, tenzij de bestrafte zijn verzet alsnog intrekt.

Zitting (o.a. na verzet)

De wet bepaalt dat indien een zaak na uitvaardigen van een strafbeschikking alsnog voor de rechter wordt gebracht, deze de zaak integraal beoordeelt. De rechter dient vooraf de ontvankelijkheid van het verzet te beoordelen.

Hieronder wordt toegelicht hoe de officier van justitie dient te handelen in de twee gevallen waarin een zaak na het uitvaardigen van een strafbeschikking alsnog voor de rechter dient te worden gebracht: na verzet en na mislukte executie.

Eis ter terechtzitting in zaken waarin de bestrafte verzet heeft ingesteld tegen een strafbeschikking

In het geval een bestrafte na het doen van verzet wordt opgeroepen voor een terechtzitting, wordt de zaak verder behandeld als een gewone strafzaak. Aangezien de vervolging is ingeleid door de strafbeschikking, maakt deze onderdeel uit van  het strafdossier voor de rechter. In principe zal ter terechtzitting het uitgangspunt voor de strafeis van de officier van justitie de bij strafbeschikking opgelegde sanctie zijn.

Anders dan bij een transactie, dat een aanbod is ter voorkoming van strafvervolging, is door het uitvaardigen van de strafbeschikking de vervolging aangevangen. De bestrafte kan verzet doen, omdat hij het niet eens is met de feitelijke beoordeling van de zaak en/of met de hem opgelegde sanctie. Het doen van verzet is echter niet geheel vrijblijvend. Als er redenen zijn om aan te nemen dat verzet uitsluitend is gedaan ter uitstel van de executie of om de procesgang te vertragen, kan in beginsel een hogere sanctie worden gevorderd. Een dergelijke situatie kan voorkomen wanneer de bestrafte in het verzetschrift geen gronden heeft aangegeven en eveneens verstek laat gaan ter terechtzitting, dan wel verschijnt maar geen inhoudelijk verweer voert. In deze gevallen kan een tot maximaal 20% hogere sanctie worden gevorderd. De bestrafte wordt hierop gewezen in de toelichting bij de strafbeschikking. Overigens zal steeds, behalve wanneer het verzet niet-ontvankelijk wordt geacht, de vernietiging van de strafbeschikking gevorderd moeten worden. De rechter vernietigt op basis van artikel 257f lid 4 Sv de strafbeschikking als hij de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, danwel de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. De vernietiging moet worden geëist en door de rechter worden uitgesproken en in het vonnis opgenomen.

Eis ter terechtzitting in zaken waarin de executie van de bij strafbeschikking opgelegde sanctie (gedeeltelijk) is mislukt            

Wanneer de executie van de strafbeschikking geheel of gedeeltelijk mislukt, bijvoorbeeld omdat de opgelegde geldboete niet of niet volledig is betaald of kan worden verhaald, kan de officier van justitie besluiten de bestrafte te dagvaarden.: Indien reeds een gedeeltelijke betaling heeft plaatsgevonden, wordt deze in de uitvoering door het CJIB in mindering gebracht op de  door  de rechter opgelegde straf. Anders dan in de zaken waarin de bestrafte verzet heeft gedaan tegen de strafbeschikking, geldt in deze categorie zaken de destijds aan de bestrafte opgelegde sanctie niet meer als uitgangspunt. In het executietraject is namelijk gebleken dat de tenuitvoerlegging van de bij strafbeschikking opgelegde sanctie niet mogelijk is. Er zal dan in beginsel een andere, zwaardere sanctiemodaliteit worden geëist. Wanneer een zaak in BOS/Polaris is opgenomen, blijft het aanvankelijk aantal sanctiepunten ongewijzigd. Er moet echter een omrekening plaatsvinden naar een hogere of zwaardere sanctiemodaliteit, waarbij vervolgens rekening gehouden moet worden met de (deels) ten uitvoer gelegde straf of maatregel. Ook moet in mindering worden gebracht het aantal dagen dat de bestrafte gegijzeld is geweest in de betreffende strafzaak (artikel 27 lid 1 Sr). Concreet: als de in de strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald, moet de officier van justitie geen geldboete maar een taakstraf of vrijheidsstraf vorderen. Ook in deze gevallen moet de officier vernietiging van de strafbeschikking vorderen. De rechter vernietigt op basis van artikel 354a Sv de strafbeschikking als hij de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt. Als de rechter de niet-ontvankelijkheid van het OM uitspreekt, kan de rechter de strafbeschikking vernietigen.

 


Bezwaar en beroep tegen boete CJIB

Geplaatst op: 23 december 2013

Wanneer u het niet eens bent met een opgelegde boete van het CJIB, moet u tegen de boete in beroep gaan. Veel mensen spreken over het in bezwaar gaan tegen de boete, maar juridisch gezien is dit geen bezwaar, maar een administratief beroep. U gaat in beroep bij de officier van justitie die de boete heeft opgelegd.

Indienen beroep tegen boete

U dient beroep in door een beroepschrift te sturen naar de officier van justitie die de boete heeft opgelegd. De verwerking van de beroepschriften is tegenwoordig gecentraliseerd bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie te Utrecht (CVOM).

U stuurt het beroepschrift naar:

Centrale Verwerking Openbaar Ministerie
Unit Mulder
Postbus 50000
3500 MJ Utrecht

Fax: 088-6990230

In het beroepschrift vermeldt u duidelijk de datum en het kenmerk van de boete. Op de boete die u hebt gekregen staat waarschijnlijk een CJIB-nummer. Dit nummer moet u op de brief vermelden. Wilt u beroep instellen tegen meerdere boetes, die met elkaar samenhangen, dan moet u alle CJIB-nummers vermelden in het beroepschrift. Gaat het om meerdere boetes, die niet met elkaar samenhangen, dan kunt u het beste per boete een nieuw beroepschrift indienen.

In het beroepschrift vermeld u verder waarom u het niet eens bent met de boete. U dient dit duidelijk te motiveren, en zo nodig met bewijsstukken (bijv. verklaringen van getuigen) te onderbouwen.

Beroep bij kantonrechter

Wanneer de officier van justitie het ingediende beroepschrift ongegrond verklaart, kunt u tegen die beslissing vervolgens beroep instellen bij de kantonrechter. Vaak is het standaard dat de officier van justitie beroepen ongegrond verklaart, zelfs als de boete wel terecht zou zijn. Dit heeft ons inziens te maken met de beperkte capaciteit bij het CVOM om alle beroepschriften goed te bestuderen en te beoordelen.

U stuurt dit keer het beroepschrift ook naar het CVOM, maar nu naar een andere afdeling. U moet het beroepschrift nu naar de Afdeling kanton toesturen. U kunt het beroepschrift sturen naar het volgende adres:

Centrale Verwerking Openbaar Ministerie
Afdeling kanton
Postbus 8225
3503 RE Utrecht

In het beroepschrift geeft u duidelijk en gemotiveerd aan waarom u het niet eens bent met de opgelegde boete, maar ook waarom u meent dat de officier van justitie het eerder in gediende beroepschrift ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Ook nu dient u eventuele bewijzen (bijv. verklaringen van getuigen) ter onderbouwing mee te sturen.

Zekerheidstelling

Kort na de indiening van het beroepschrift, krijgt u een brief van de officier van justitie waarin wordt aangegeven dat u zekerheid moet stellen. Zekerheidstellen betekent dat u het bedrag van de boete en de administratiekosten alvast moet betalen. Wanneer u later in het gelijk wordt gesteld, krijgt u dit bedrag uiteraard terug.

Het is erg belangrijk dat u tijdig de boete en administratiekosten betaald, omdat u anders niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dat zou betekenen dat de kantonrechter uw beroepschrift niet inhoudelijk mag beoordelen, ook al zou de boete onterecht zijn opgelegd.

Beroepstermijnen

Zowel in de fase van het instellen van beroep bij de officier van justitie, als later bij het beroep bij de kantonrechter geldt een beroepstermijn van 6 weken, te rekenen vanaf de datum die respectievelijk op de boete dan wel de beslissing van de officier van justitie staat vermeld.

Het gemene is vaak dat de betalingstermijn 8 weken bedraagt, waardoor mensen in de war raken. U moet de beroepstermijn van 6 weken goed in de gaten houden!

TIP: nabellen goede ontvangst

Ons advies is om altijd na te bellen voor de goede ontvangst van een ingediend beroepschrift. U kunt het CVOM bereiken op telefoonnummer 088-699 6666.

Hoger beroep tegen beslissing van kantonrechter

Bent u het ook niet eens met de beslissing van de kantonrechter, dan kunt u hiertegen nog in hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden.


Proefverlof

Geplaatst op: 12 december 2013

Een proefverlof betekent dat gedetineerden in aanloop naar hun vrijlating zich een aantal keren op proef in de maatschappij mogen bewegen. Dit met het idee dat zij stapsgewijs wennen aan het leven buiten de gevangenis, zodat ze beter reïntegreren in de maatschappij. Vaak brengen gedetineerden hun proefverlof door bij familie of bekenden, maar het kan ook gaan om een zelfstandig verlof. Zij doen tijdens het verlof dagelijkse dingen, maar kunnen ook voorbereidingen treffen op hun terugkeer door een huis te huren. Er zijn diverse soorten verlof, die verschillen in lengte en regime.

Proefverlof TBS

Een bekend proefverlof is dat van gedetineerden met tbs. Dit vindt doorgaans onder strikte voorwaarden, bijvoorbeeld permanente begeleiding, plaats.

Incidenteel verlof

Verder bestaat het 24 uur durend incidenteel verlof, waarop gedetineerden beroep doen als bijvoorbeeld een familielid overlijdt. Ook strafonderbreking is een (andere variant) van een kortdurende verlof om bijzondere redenen.

Algemeen verlof

Het algemeen verlof kunnen alle gedetineerden in aanloop naar hun vrijlating aanvragen.

Proefverlof aanvragen

De eerste beslissing over een verzoek voor algemeen verlof ligt bij de directeur van de betreffende gevangenis of andere inrichting. De directeur dient op de aanvraag van een gedetineerde te beslissen. Indien het verzoek wordt afgewezen kan de gedetineerden tegen deze beslissing in beroep gaan bij de zogeheten beklagcommissie. Tegen de beslissing van de beklagcommissie staat weer beroep open bij de Raad voor Strafrechttoepassing en jeugdbescherming, de hoogste en laatste instantie op dit gebied. 


Politierechter

Geplaatst op: 30 november 2013

De politierechter is de enkelvoudige rechter bij de rechtbank voor de minder zware en niet ingewikkelde strafzaken. In de meeste gevallen gaat het echter wel om misdrijven die door de politierechter worden behandeld. Overtredingen worden afgedaan door de kantonrechter. In sommige gevallen kan de politierechter ook overtredingen behandelen, wanneer deze gelijktijdig met andere feiten op de tenlastelegging staan vermeld.

Onmiddellijk uitspraak politierechter

De politierechter doet altijd onmiddellijk na afloop van de behandeling ter terechtzitting uitspraak. U weet dus meteen of u wordt veroordeeld, en welke straf u krijgt.

Maximumstraf bij politierechter

De straffen die de politierechter kan opleggen zijn bij wet beperkt. Als u wordt gedagvaard om bij de politierechter te verschijnen, weet u al zeker dat u nooit voor langere tijd de gevangenis in zult moeten. De politierechter kan slechts een gevangenisstraf van maximaal 12 maanden opleggen.


Dagvaarding

Geplaatst op: 30 november 2013

De dagvaarding is de oproeping voor de zitting waarop de verdachte moet verschijnen. Het kan gaan om een dagvaarding voor een zitting bij de kantonrechter, de politierechter, de meervoudige strafkamer van de rechtbank, en het gerechtshof.

Dag en tijdstip zitting op dagvaarding

Op de dagvaarding staat de dag en het tijdstip vermeld waarop de zitting plaatsvindt. Het is belangrijk dat u wel ter terechtzitting verschijnt zodat u zelf verweer kunt voeren. De ervaring leert dat verdachten die ter terechtzitting verschijnen een lagere straf krijgen.

Bent u verhinderd voor de zitting, dan moet u schriftelijk uitstel vragen. Het moet dan wel gaan om goede redenen. Als u vraagt om uitstel, moet u dit goed motiveren en met bewijsstukken onderbouwen. Bel vooraf altijd naar de rechtbank om te informeren of het uitstel wordt gehonoreerd.

Tenlastelegging op dagvaarding

Op de dagvaarding staat verder de tenlastelegging vermeld. De tenlastelegging is de omschrijving van de feiten waarvan u wordt verdacht. De tenlastelegging is afgeleid van de delictsomschrijvingen zoals die staan vermeld in het wetboek van strafrecht. Daardoor is de tenlastelegging voor leken niet altijd even gemakkelijk te lezen en te begrijpen.

Achterzijde dagvaarding

Op de achterzijde van de dagvaarding vindt u een overzicht van de rechten die u als verdachte hebt. Lees deze altijd goed door!

U leest hier onder andere hoe u getuigen kunt laten oproepen door de officier van justitie, en wat de termijnen zijn voor het doorgeven van deze getuigen.

Ook leest u dat u een advocaat kunt raadplegen en hem kunt vragen u bij te staan tijdens de zitting.

Advocaat nodig?

Indien u een dagvaarding heeft gekregen voor een zitting, is het altijd verstandig om een advocaat te raadplegen die u tijdens de strafzaak kan bijstaan. De advocaat vraagt voor u alle processtukken op, en zal deze met u bespreken, en u voorbereiden op de zitting. Met een gespecialiseerde advocaat haalt u altijd het beste resultaat uit uw zaak.

Wanneer u uw strafzaak bij ons aanmeldt, brengen wij u onmiddellijk in contact met een gespecialiseerde advocaat bij u in de regio. Onze advocaten werken ook pro deo. Komt u in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand, dan hoeft u hoogstens een geringe eigen bijdrage te betalen.


Officierszitting

Geplaatst op: 30 november 2013

Een officierszitting is een zitting bij het parket van de officier van justitie. De officierszitting is een buitengerechtelijke wijze van afdoening van een strafzaak. U komt dan niet bij de rechter, maar slechts bij de officier van justitie. Andere vormen van buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak zijn: de strafbeschikking, het transactievoorstel, en sepot.

Andere benamingen voor de officierszitting zijn: OM-zitting, TOM-zitting

Straffen bij officierszitting

Bij de officierszitting krijgt de verdachte een voorstel voor een straf. De verdachte kan de straf accepteren, waardoor de strafzaak tegen de verdachte verder eindigt, maar de verdachte kan ook de voorgestelde straf weigeren. In dat laatste geval kan de verdachte later worden gedagvaard om te verschijnen met de politierechter.

Doorgaans zijn de straffen die worden voorgesteld tijdens een officierszitting lager dan de straf die de rechter zou opleggen. Dit is echter niet altijd het geval. De straffen bij een officierszitting zijn niet altijd lager. U moet dus voorzichtig zijn om niet te snel de voorgestelde straf te accepteren. Rechtsbijstand van een advocaat tijdens een officierszitting is daarom wel aan te bevelen.

Wel is het zo dat de officier van justitie niet zelfstandig gevangenisstraf kan opleggen of voorstellen. De straffen bij de officierszitting zijn beperkt tot een geldboete, een werkstraf, en/of het opleggen van de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Advocaat nodig?

Over het algemeen gaat het bij officierszittingen om de kleinere, en lichtere strafzaken. Toch is de rechtsbijstand van een gespecialiseerde advocaat altijd wel aan te bevelen. Vaak komt het voor dat de officier van justitie via een officierszitting een verdachte een straf probeert op te leggen, terwijl er nauwelijk bewijzen in het dossier zitten, zodat eigenlijk sepot had moeten volgen. De advocaat gaat dat voor u na.

Ook weet de advocaat wat in vergelijking tot andere zaken een redelijke straf is. Tijdens de officierszitting kan de advocaat hier direct op anticiperen, en zo nodig met de officier van justitie onderhandelen over de straf.

Onze advocaten werken allemaal ook pro deo. Een pro deo advocaat ontvangt een vergoeding voor de rechtsbijstand van de Staat. U hoeft dan alleen nog een beperkte eigen bijdrage te betalen, die u vaak nog terug kunt krijgen via de bijzondere bijstand. Komt u niet in aanmerking voor een pro deo advocaat, dan kunnen onze advocaten de zaak op betalende basis aannemen. Met de advocaten binnen ons netwerk hebben wij speciale prijsafspraken gemaakt waardoor u deskundige rechtsbijstand krijgt, zonder dat u daar veel voor hoeft te betalen. En belangrijk is ook dat u bij vrijspraak of sepot recht hebt op volledige vergoeding van alle kosten van rechtsbijstand. Deskundige rechtsbijstand van een advocaat, is dus altijd de moeite waard!


Ontzegging rijbevoegdheid (OBM)

Geplaatst op: 12 november 2013

Een ontzegging van de rijbevoegdheid, ook wel rijontzegging genoemd, wordt door de rechter opgelegd als bijkomende straf. De ontzegging van de rijbevoegdheid kan tegenwoordig ook buitengerechtelijke worden opgelegd, via een strafbeschikking, nadat de verdachte eerst door de officier van justitie wordt gehoord. Er komt dan een hoorzitting bij de officier van justitie alwaar een voorstel wordt gedaan voor de afdoening van de strafzaak.

Ontzegging rijbevoegdheid in de wet

De ontzegging van de rijbevoegdheid is geregeld in de Wegenverkeerswet (WVW ’94). In de artikelen 179 t/m 180 WVW wordt bepaald voor welke feiten een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd, en wat de maximale duur van de rijontzegging is.

Artikel 179

1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 6, 7, eerste lid,   8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
2. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 5, 10, eerste lid,   12, eerste lid, 41, eerste lid, 51, eerste lid, 61, 74 of 114, dan wel van de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen wegens overtreding van artikel 165, eerste lid, of artikel 166, eerste lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste twee jaren worden ontzegd.
3. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van het bepaalde krachtens deze wet kan hem in die gevallen, waarin dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste twee jaren worden ontzegd.
4. Indien tijdens het plegen van een der strafbare feiten in het eerste lid genoemd, nog geen vijf jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die strafbare feiten de betrokkene de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.
5.Indien tijdens het plegen van een der strafbare feiten in het tweede lid genoemd of krachtens deze wet aangewezen, nog geen twee jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die strafbare feiten of wegens een der in het eerste lid bedoelde strafbare feiten de betrokkene de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste vier jaren worden ontzegd.
6. Bij het opleggen van de bijkomende straf, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge   artikel 164 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering gebracht.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt met de bestuurder van een motorrijtuig gelijkgesteld degene die overeenkomstig de in   artikel 1, eerste lid, onderdeel n, bedoelde voorwaarde geacht wordt het motorrijtuig onder onmiddellijk toezicht van de bestuurder te besturen.
8. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
9. Voor de toepassing van dit artikel wordt een strafbeschikking met een veroordeling gelijkgesteld.
10. Voor de toepassing van het vierde onderscheidenlijk het vijfde lid, wordt onder vroegere onherroepelijke veroordeling mede verstaan een vroegere onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens feiten soortgelijk aan de feiten, bedoeld in het vierde onderscheidenlijk het vijfde lid.

Artikel 179a

1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 287 of   289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven kan de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.
2. Bij veroordeling wegens een der in de  artikelen 285, 301, 302 of 303 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven kan de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt een strafbeschikking met een veroordeling gelijkgesteld.

Artikel 180

1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is   artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing. Een strafbeschikking houdende deze bijkomende straf is in zoverre eerst voor tenuitvoerlegging vatbaar als geen verzet meer kan worden gedaan.
2. De rechterlijke uitspraak of strafbeschikking is voor wat betreft de bijkomende straf niet voor tenuitvoerlegging vatbaar, zolang de termijn waarvoor de veroordeelde bij een andere rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, nog niet is verstreken.
3. Indien de rechterlijke uitspraak of strafbeschikking voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.
4. De houder van een rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd en niet is teruggegeven, verplicht dat rijbewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging.
5. Teruggave vindt plaats zodra de termijn van de ontzegging is verstreken. Geen teruggave vindt plaats ten aanzien van het rijbewijs of de rijbewijzen waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd, ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 120, derde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 132b, tweede lid, 134, vierde lid, of180, derde lid, een verplichting tot inlevering bestaat. De officier van justitie geleidt in deze gevallen het rijbewijs of de rijbewijzen door naar degene bij wie de houder dat rijbewijs of die rijbewijzen had dienen in te leveren. Indien het rijbewijs op grond van artikel 123b ongeldig is dan wel indien een aantekening is geplaatst als bedoeld in dat artikel, geleidt de officier van justitie het rijbewijs of de rijbewijzen door naar de Dienst Wegverkeer.
6. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden.
7. De termijn van de ontzegging wordt voorts verlengd met de tijd dat de veroordeelde gedurende de ontzegging rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
8. Voor de toepassing van het derde, vierde, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Ontzegging rijbevoegdheid via strafbeschikking

Bij strafbeschikking kan de ontzegging van de rijbevoedheid aan de verdachte als hoofdstraf worden opgelegd. Tijdens de OM-zitting moet de verdachte voor het uitvaardigen van de strafbeschikking worden gehoord en moet hij zich bereid verklaren aan de rijontzegging te voldoen. Tijdens het horen kan met de verdachte worden afgesproken op welke dag de ontzegging van de rijbevoegdheid zal ingaan.

Ontzegging rijbevoegdheid via rechter

In de meeste gevallen wordt de ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf naast een geldboete, werkstraf of gevangenisstraf opgelegd door de rechter. Of er een ontzegging van de rijbevoegdheid door de rechter wordt opgelegd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Feiten bij ontzegging rijbevoegdheid

De ontzegging van de rijbevoegdheid kan niet voor alle feiten worden opgelegd. Zo is het de rechter niet toegestaan een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen bij rijden zonder rijbewijs.

De gevallen waarbij de rechter of via een strafbeschikking een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd staan vermeld in de artikelen 179 en 180 WVW. Het gaat o.a. om:

  • Gevaar op de weg veroorzaken (art. 5 WVW)
  • Verkeersongeval door schuld (art 6. WVW)
  • Verlaten plaats ongeval (art. 7 WVW)
  • Rijden onder invloed (art. 8 WVW)
  • Besturen motorrijtuig tijdens ontzegging/ongeldig verklaring rijbewijs (art. 9 WVW)
  • Straatrace/wedstrijd (art. 10 WVW)
  • Niet opvolgen aanwijzing (art. 12 WVW)

Verder kan een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor moord, doodslag, (zware) mishandeling, bedreiging indien dit feit is gepleegd met een motorrijtuig.

Rijden tijdens ontzegging rijbevoegdheid

Artikel 9, eerste lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid. Een ontzegging van de rijbevoegdheid betreft een aan de veroordeelde individueel opgelegde verplichting om gedurende een bepaalde tijd geen motorrijtuigen (inclusief bromfietsen, landbouwtrekkers en gehandicaptenvoertuigen voorzien van een motor) te besturen.

Voor een veroordeling wegens het rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid is het wel van belang dat de ingangsdatum van de ontzegging bij de verdachte bekend was. De ingangsdatum wordt meestal wel per aangetekende brief aan de veroordeelde bekend gemaakt. Uit de bewijsmiddelen moet zonder meer blijken dat wordt voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’. Het is daarom van belang dat uit het strafdossier blijkt:

− dat de rechter de bijkomende straf heeft opgelegd of de officier van justitie de strafbeschikking heeft uitgevaardigd,
− wat de datum van de uitspraak of uitvaardiging van de strafbeschikking was,
− dat de verdachte reed gedurende de tijd dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd,
− dat de betrokkene de betekening van de (ingangsdatum van de) hem opgelegde ontzegging6in persoon heeft ontvangen,
− wat de ingangsdatum van de OBM is.

 


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden