Gevangenisstraf na gijzeling niet betalen strafbeschikking
Wanneer aan u een strafbeschikking wordt opgelegd en u hiertegen niet tijdig verzet instelt, bent u verplicht om de geldboete te betalen wanneer deze onherroepelijk is geworden. Wanneer u dit niet doet, kunt u worden gegijzeld. Door de gijzeling komt de geldboete echter niet direct te vervallen. Gijzeling heft de verschuldigdheid van de boete namelijk niet op (artikel 578b, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering). Om toch te voorkomen dat de betrokkene na gijzeling opnieuw de boete moet betalen, moet de officier van justitie de gegijzelde eerst dagvaarden en op zitting een gevangenisstraf vorderen gelijk aan de duur van de gijzeling, waarna dit met elkaar kan worden verrekend. Dit volgt uit een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6216:
“In gevolge het bepaalde in artikel 24c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest enkel verrekend met de te executeren of geëxecuteerde vervangende hechtenis, en dus niet met de geldboete als zodanig. De geldboete is in dat geval dus nog steeds verschuldigd.
Ingevolge artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest wel verrekend met een eventuele vrijheidsstraf.
Concreet: als de in een strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald, moet de officier van justitie alsnog aanbrengen en vervolgens ter terechtzitting geen geldboete maar een vrijheidsstraf vorderen om verrekening met de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest te kunnen laten plaatsvinden.
Het hof verwijst in dit verband nog naar de wetsgeschiedenis die dienaangaande onder meer het volgende inhoudt:
“De rechtsgevolgen van de strafbeschikking
(…)
Men zou de wijze waarop dit wetsvoorstel de buitengerechtelijke en gerechtelijke fase aan elkaar koppelt in het geval waarin de strafbeschikking niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, kunnen aanduiden als een “vervolging in etappes”. Deze constructie is in overeenstemming met het ne bis in idem-beginsel zoals dat in artikel 4 van het zevende protocol bij het EVRM en artikel 14, zevende lid, van het IVBPR beschermd wordt. Niet alleen is geen sprake van een tweede “berechting”, zelfs van een separate vervolging is geen sprake. De wettelijke regeling maakt duidelijk dat, in het geval de strafbeschikking niet ten uitvoer wordt gelegd, de strafvervolging voor de strafrechter kan worden voortgezet. De verdachte wordt daar in de strafbeschikking ook op geattendeerd. Ten slotte verplicht de wet de strafrechter ertoe, een beslissing over de strafbeschikking te nemen; gewoonlijk zal hij deze vernietigen (vgl. artikel 354a Sv) en er zijn eigen beslissing voor in de plaats stellen. Ook daardoor zijn beide fases aan elkaar gekoppeld. (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 17-19).”
Uit het zogenaamde zaaksoverzicht, opgesteld door het CJIB, blijkt dat na uitvaardiging van onderhavige strafbeschikking strekkende tot betaling van een geldboete ten bedrage van
€ 350,00, welke strafbeschikking op 15 september 2013 onherroepelijk is geworden, verdachte meerdere malen door het CJIB is aangeschreven om de geldboete te voldoen (te weten op 9-9-2013, 25-10-2013, 10-12-2013 en 27 -1-2014). Vervolgens is het dossier overgedragen aan het openbaar ministerie, voor welke overdracht als reden wordt opgegeven “dwangmiddelen uitgeput”. Op vordering van de officier van justitie heeft de kantonrechter op 15 mei 2014 een machtiging afgegeven om verdachte te gijzelen. Verdachte is op 31 mei 2014 in gijzeling genomen, welke gijzeling is geëindigd op 7 juni 2014.
Met de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte vervolgens voor het onderhavige strafbare feit te dagvaarden voor de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, heeft het openbaar ministerie gehandeld conform de regels die de wet, de Aanwijzing Executie en de Aanwijzing OM-afdoening daarvoor hebben gesteld.”