Zelfverdediging in het strafrecht (noodweer en noodweerexces)
Zelfverdediging in het strafrecht heet noodweer of noodweerexces. Het gaat daarbij om een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen je jezelf mocht verdedigen. In het normale spraakgebruik blijven we het gewoon zelfverdediging noemen. Bij de rechter kunt u ook gerust uitleggen dat u uit zelfverdediging handelde, omdat u werd aangevallen.
Wat is noodweer?
Als je slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag je jezelf, anderen en je bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij of zij kan dan voor de rechter een beroep doen op ‘noodweer’. Als de rechter dat beroep terecht vindt, legt hij geen straf op. De rechter kijkt daarbij of het noodweer in verhouding stond tot de dreiging (‘proportionaliteit’) en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen (‘subsidiariteit’).
Wat is noodweerexces?
Wanneer je bedreigd wordt, leidt dat waarschijnlijk tot hevige emoties. Onder dergelijke omstandigheden is het moeilijk om rustig en rationeel te reageren. Mogelijk dat je vanuit een impuls iets doet dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt. Je gaat dan in je noodweer te ver, maar je doet dat onder invloed van een hevige emotie. Je kunt dan voor de rechter een beroep doen op ‘noodweerexces’. Als de rechter dat beroep terecht vindt, zal hij geen straf opleggen.
> Meer informatie noodweerexces
Noodweer en verboden wapenbezit
In het Bijlmernoodweerarrest (HR 23-10-1984, NJ 1986, 56) heeft de Hoge Raad bepaald dat het bezit van een illegaal vuurwapen, een beroep op noodweer of noodweerexces niet in de weg hoeft te staan.
Het hof oordeelde in die zaak:
Verdachte heeft echter de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden door R. met het vuurwapen in de borst te schieten. Gezien haar ervaring met vuurwapens en de geringe afstand (…) moest zij in staat zijn geweest hem te raken in minder vitale delen van zijn lichaam. Wel acht het hof aannemelijk dat het schieten (…) het onmiddellijk gevolg is geweest van haar hevige gemoedsbeweging door de onderhavige overval veroorzaakt, (…) [(2) Uit de omstandigheden…] heeft verdachte mogen opmaken dat er eveneens onmiddellijk dreigend gevaar bestond dat G. haar lijf zou aanranden. Ook toen heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden, door G. in de rechter long te schieten, doch ook dit schieten was kennelijk een gevolg van een hevige gemoedsbeweging (…). Hieruit volgt dat het beroep op noodweer faalt maar het beroep op noodweerexces opgaat. (…) [6.1 onder c] dat mitsdien het beroep op noodweer[-exces] opgaat en de verdachte dus niet strafbaar is, waaraan de onwettigheid van het wapenbezit van verdachte niet afdoet.”
En de Hoge Raad accepteerde dit door te overwegen:
“(…) heeft het Hof geen blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het bepaalde in art. 41 Sr door te oordelen als in 6.1 onder c weergegeven.”